HOME/ GESCHIEDENIS/ COLLECTIES/ LINKS/ CONTACT

Karel Lodewijk Hendrik van der Putt

Karel Lodewijk Hendrik van der Putt
(portret geschilderd door Frans Manders, collectie gemeente Geldrop-Mierlo)
Karel Lodewijk Hendrik (Henri, Harrie) werd geboren op 17 december 1887 in Stratum als zoon van de sigarenfabrikant Johan Wilhelm Lodewijk van der Putt en Maria Hendrika Adriana de Vlam. Na zijn opleiding trad hij in 1909 in dienst van de firma van der Putt en de Vlam, later omgezet in de NV Kosmos sigarenfabrieken. Tot 1936 was hij daar directeur. Op 24 september 1912 trouwde hij met Adriana Johanna Maria van den Heuvel, dochter van de Geldropse textielfabrikant Vincent van den Heuvel. Hij bekleedde ook een groot aantal (neven)functies in Nederland en België. Vanwege zijn verdiensten werd hij benoemd tot Ridder in de Orde van den H. Gregorius en Ridder in de Kroonorde van België, beiden te zien op bovenstaand portret. In 1930 was hij initiatiefnemer voor het eerste pensioenfonds voor sigarenmakers. Tussen mei 1933 en juni 1939 was hij lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal voor de R.K. Staatspartij. Een van de gebeurtenissen uit die tijd was het incident waarbij de NSB-er Rost van Tonningen de heer van der Putt te lijf ging na een geschorst debat over de zaak van de bende van Oss. In juni 1939 werd hij benoemd tot burgemeester van Geldrop en op 10 juni werd hij officieel geïnstalleerd.. Op 30 december werden hij en zijn gezin op folkloristische wijze met boerenkarren vanuit hun oude woning in Eindhoven door het gemeentepersoneel ingehaald en begeleid naar zijn nieuwe ambtswoning op de Heuvel. Na ruim een jaar bezetting door de Duitsers werden per 1 september 1941 in het kader van de “gelijkschakeling” op last van Seys-Inquart de gemeenteraden en politieke partijen opgeheven. Een officieel college van Burgemeester en Wethouders bestond niet meer, hoewel zij hun titel behielden. Veel burgemeesters stonden voor de keuze om af te treden, maar aangezien zij dan zeker wisten dat zij zouden worden vervangen door NSB-ers bleven de meesten aan. Mede door zijn goede kontakten in Den Haag kon van der Putt in samenwerking met Sophie van Berckel (tante van de latere burgemeester van Geldrop, Mathias van Berckel en overleden in het concentratiekamp Ravensbrück in december 1944) veel doen voor de z.g. christen-joden. Ook zorgde hij ervoor dat diverse van deze joden tijdens de oorlog in Geldrop een onderduikadres kregen. Burgemeester van der Putt en zijn vrouw zijn na de oorlog in 1971 door de Israëlische organisatie Yad Vashem postuum hiervoor geëerd. Ook wordt er een boom voor hen geplant in het Joop Westerweelwoud. Dit herdenkingsbos is in de plaats Ramat Menashe in Noord Israël geplant ter nagedachtenis aan de Nederlandse verzetsheld Joop Westerweel.
Naarmate de oorlog vordert gaan de meeste burgemeesters van oost Brabant (die van Eindhoven uitgezonderd, dat was een NSB-er) meer samen werken. Zo ontstond er naast de z.g. groep “Croy” ook de groep “Geldrop”. Tot deze laatste groep behoorden de burgemeesters van de plaatsen Geldrop, Heeze, Leende, Bergeijk, Veldhoven, Maarheeze en Budel en vanaf juni 1944 ook Someren en Asten. Gezien zijn ervaring en connecties in Den Haag werd van der Putt gezien als leider van deze groep. In her geheim kwamen zij bij elkaar om te bespreken wat zij konden doen als zij van de bezetter bevelen kregen die zij onverantwoord achtten. In mei 1944 kwam er echter een bevel om een aantal arbeiders te leveren voor de aanleg van verdedigingswerken in Zeeland. Voor Geldrop zouden dat er 30 zijn. Van der Putt weigert dit bevel uit te voeren en suggereert de bezetters om maar een aantal NSB-ers het werk op te laten knappen. Die zouden dat met plezier doen volgens hem. Nadat de Duitsers hierop niet ingingen realiseerde van der Putt zich dat verder verzet zinloos was. Er zouden dan gewoon razzia’s gehouden worden en die mensen zouden dan gewoon naar Zeeland worden gestuurd. Hij deed dus een oproep aan de Geldropse bevolking om zich vrijwillig te melden. Hij zette zichzelf ook op die lijst van vrijwilligers. Op 22 mei vertrokken de eerste 31 vrijwilligers die 2 weken later werden afgelost door een tweede groep van 29 personen waaronder van der Putt. Deze groep verbleef er slechts een week omdat inmiddels de invasie in Normandië had plaats gevonden. Op 5 juli 1944 krijgt hij een telegram waarin hij gesommeerd wordt door de Beauftragte Heinrich Sellmer om zich daags daarop om 9 uur te melden in zijn kantoor in huize Roucouleur te Vught.

Daar waren ook een aantal andere burgemeesters en ambtenaren uit andere plaatsen uit de buurt aanwezig. Na een herhaalde weigering om verder nog mensen beschikbaar te stellen werden zij via de SD-gevangenis Mariënhof in Vught overgeplaatst naar het concentratiekamp in Vught. Ook werden zij onmiddellijk ontslagen uit hun functie als burgemeester. De burgemeesters hebben in Vught vast gezeten tot dinsdag 5 september 1944 (dolle dinsdag). In paniek werden de gevangenen in treinwagons geladen en vervoerd naar het concentratiekamp Sachsenhausen waar hij op 8 september aankwamen. Na die reis van ruim 2 dagen zonder eten en drinken werd hij totaal uitgeput en ziek opgenomen in het kampziekenhuis. Na 2 maanden was hij zo ver hersteld dat hij (lichte) werkzaamheden kon verrichten als administratieve hulp in het kampziekenhuis. Hij werd daarvoor geholpen door oud-minister Verschuur, die ook in Sachsenhausen geïnterneerd was. Op 28 januari wordt hij verder op transport gezet naar Bergen-Belsen. Op 21 februari wordt hij weer met 2000 mensen op transport gezet, nu richting Stettin. Na 7 dagen komen daarvan 1400 mensen terug. Vanaf dat moment is van der Putt spoorloos in de chaos van die dagen. Waarschijnlijk leefde hij toen nog en werd tewerk gesteld in een V1 fabriek, maar zeker is men hier niet van. Na de oorlog ging zijn zoon Vincent op zoek naar de verblijfplaats van zijn vader. Op die zoektocht werd hij in de Russische sector van Duitsland aangezien voor spion en daar 3 maanden vast gezet. Daar ontmoette hij iemand die met grote zekerheid wist te vertellen dat hij zijn vader nog maar kort geleden had gezien in een Russisch gevangenenkamp dicht bij de Pools-Russische grens. Helaas werd het, mede door de snel verslechterende betrekkingen met Rusland vrijwel onmogelijk om nog naspeuringen te doen. Ook vanuit Den Haag was weinig medewerking. In 1951 kreeg mevr. Van der Putt de officiële bevestiging dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid moest worden aangenomen dat haar man tussen 17 en 24 maart 1945 was omgekomen tijdens of na een transport tussen Pölitz en Bergen-Belsen. Op zaterdag 7 oktober 1951 vond een herdenkingsbijeenkomst plaats in het gemeentehuis van Geldrop, gevolgd door een plechtige mis in de Brigidakerk, bijgewoond door honderden Geldroppenaren.

Van alle burgemeesters uit de omgeving die bij het burgemeestersverzet waren betrokken is alleen burgemeester Fried Manders van Leende uit gevangenschap weer thuis gekomen op 24 juni 1945. Zijn kampbelevenissen heeft hij in een verslag opgeschreven. Dit verslag is in 1994-1995 gepubliceerd in Heemkronijk, het blad van de Heemkundekring Heeze-Leende-Zesgehuchten.