Geschiedenis
van Geldrop-Mierlo
Een indruk van Geldrop
Op
historisch gebied is in de loop
van de tijd door verschillende
schrijvers aandacht aan Geldrop
besteed. Zo schreef Verhagen in
1945 een proefschrift over de
plaatselijke textielindustrie
1. Over het dorp en
zijn geschiedenis was hij niet
zo lovend, wel over de mensen
die er woonden. Hij schreef:
“Degenen, die Geldrop bezoeken
om Geldrop zelf, zijn niet
talrijk. Geldrop heeft geen
groot historisch verleden. Het
enige, waarop Geldrop zich kan
beroemen, is de arbeid. De
mannen vervullen hun dagelijkse
taak achter de weefgetouwen,
waartussen de echte
Geldroppenaar als het ware
geboren werd”. Deze
karakteristiek van Geldrop in
1945 geeft een goede indruk van
het belang van de Geldropse
textielindustrie tot de jaren
vijftig. In 1987 verscheen bij
gelegenheid van het 90-jarig
bestaan van de plaatselijke
Rabobank, de oudste in
Nederland, van de hand van
Coenen de geschiedenis van
Geldrop en Zesgehuchten 2.
De titel van zijn boek verwijst
ook duidelijk naar het belang
van de textielnijverheid in
Geldrop. In oktober 2004
promoveerde Van Stratum aan de
Universiteit van Tilburg met een
studie over de historische
statistische beschrijving van de
bevolking van Geldrop 3.
De economische ontwikkeling van
Geldrop met de plaatselijke
textielnijverheid in een
centrale positie vormde samen
met het verloop van de bevolking
het onderwerp van zijn studie.
Daarnaast kwam tussen 1975 en
1988 een serie van 15 brochures
uit, waarin uiteenlopende
onderwerpen uit de plaatselijke
geschiedenis werden behandeld.
Ook de Heemkundekring
Heeze-Leende-Zesgehuchten
publiceerde artikelen uit het
verleden van Geldrop. Ook in
enkele romans komt Geldrop in
min- of meerdere mate en zeker
niet altijd positief ter sprake.
Zo schreef Maas dat Geldrop in
de jaren na De Eerste
Wereldoorlog ‘met het allure van
‘stad’, toch innerlijk volop een
dorpje was gebleven, waar de
aloude gevoelens van afgunst,
wauwelzucht en begeerte naar
kwaadsprekerij naar hartenlust
voort tierden” 4. Ook
Van der Heijden haalt in zijn
romancyclus ‘De tandeloze tijd’
diverse herinneringen op aan
zijn geboorteplaats Geldrop
5.
Twee gezichten
Van oudsher was de
textielnijverheid van groot
belang geweest voor Geldrop. In
de jaren 1850-1880 vond er een
omslag plaats van thuiswerk naar
fabrieksmatige productie. De
textielindustrie wist de
malaisejaren 1880-1895 te
overleven en na 1910 liep het
bestand aan industriële
arbeidsplaatsen door de gunstige
conjunctuur verder op 6.
Geldrop werd daarmee een
geďndustrialiseerde
plattelandsgemeente en bleef dit
tot na De Tweede Wereldoorlog.
In de naoorlogse jaren die
voorafgingen aan de periode
1960-1981 had Geldrop twee
gezichten. Enerzijds was er
sprake van een landelijk
samenlevingspatroon. Aan beide
zijden van het centrum waren de
wijken Braakhuizen en
Zesgehuchten. Veel mensen
woonden daar in oude, lage en
soms vervallen huisjes,
verbouwden groenten in hun eigen
voor- en achtertuintjes, bakten
zelf brood en sommigen hielden
zelfs een varken. Anderzijds was
er het centrum met zijn
fabrieken. Daar woonden de
fabrikanten en notabelen in hun
statige villa’s. slechts hier en
daar stonden arbeiderswoningen.
Daarnaast beschikte Geldrop over
een spoorwegstation, had een
zwembad, sportparken,
verschillende soorten scholen,
een bibliotheek en enige hotels
en restaurants. Bovendien was er
een aantal diensten met een
duidelijke streekfunctie zoals
GGD, ziekenhuis, bejaardenhuis,
sociale werkplaats en BLO-school.
Het mag duidelijk zijn dat
Geldrop niet de trekken van een
kleine stedelijke samenleving
vertoonde, maar eerder een
half-stedelijke. Een
half-stedelijke samenleving dus
die bestond uit een deels
landelijk en deels stedelijk
samenlevingspatroon 7.
1 F.B.A.M. Verhagen,
Geldrop.
Economische-statistische
beschrijving van een
industriëele
plattelands-gemeente vanaf het
begin der 19e eeuw (Eindhoven
1945)
2 J. Coenen, Alles
wat hier leeft, spint, twernt of
weeft. Geschiedenis van Geldrop
en Zesgehuchten (Geldrop 1987)
3 J.C.M. van Stratum,
Bevolking in beweging 1750-1920.
Historische demografie van
Geldrop in economisch
perspectief (Oosterhout 2004)
4 H.H.J. Maas, Onder
de gloeilamp 1. De liefde van Jo
Faro. (Laren 1946)
5 A.F.Th. van der
Heijden, De tandeloze tijd
(Amsterdam 1983-1996)
6 Van Stratum,
Bevolking in beweging, 691
7 H.J.A. Zaat, De
stetoskoop op de drie harten
(Tilburg 1959)
N.B. Bijna alle boeken waarnaar
in dit artikel wordt verwezen
zijn in te zien in het
Historisch documentatiecentrum
Geldrop-Mierlo, gevestigd in het
gemeentehuis aan de Hofstraat 4
in Geldrop. U bent daar welkom
elke werkdag van 9 tot 12 uur.
Een indruk van Mierlo.
|
Duizenden jaren voor Christus leefden in onze omgeving al mensen. Het oudste geschreven document waar de plaatsnaam Mierlo in voorkomt dateert van eeuwen later, nl. 1256. In dit document wordt gesproken over Hendrik van Rode, heer van Mierlo. Na de heren Van Rode volgden de families Van Langel, Dickbier,De Swaef, Van Grevenbroeck en Van Scherpenzeel Heusch. Zij hadden zgn. heerlijke rechten over het grondgebied en de bevolking van Mierlo, zoals het jachtrecht, het recht om cijns te heffen op het gebruik van gronden, het visrecht, het molenrecht (de heer had het recht om de wind die over Mierlo waaide te gebruiken) en het recht van corweide (het recht om een Mierlonaar gedurende één dag per jaar voor hem te laten werken).
In 1798 werden de heerlijke rechten afgeschaft. De kasteelheren voerden langdurige processen tegen het gemeentebestuur over eigendomsrechten van vele hectaren woeste gronden. In 1856 werd de gemeente in het gelijk gesteld. Tot in de 20e eeuw had de adellijke familie nog de heerlijke jachtrechten en bezat veel onroerend goed in Mierlo.
Na de Franse tijd verdwenen de schout en schepenen van het toneel en kregen de gemeenten een gemeentebestuur met burgemeester, wethouders en raadsleden. De inwoners van Mierlo verdienden de kost voornamelijk in de landbouw of met het weven, aanvankelijk als thuiswever en later als wever in de textielfabrieken.
In de 19e eeuw werden enkele belangrijke verkeersverbindingen door de gemeente aangelegd. In 1845 werd het Eindhovensch Kanaal aangelegd, twintig jaar later de provinciale “kunstweg” Geldrop-Mierlo-Helmond en in 1866 de spoorwegverbinding Boxtel-Eindhoven-Helmond-Venlo. Deze verkeersvoorzieningen leverden, met uitzondering van de provinciale weg, weinig voordelen op en met de name landbouwers veel overlast. Hun gronden waren vaak moeilijk bereikbaar.
Mierlo kreeg in 1858 een nieuwe kerk, deels gefinancierd uit de opbrengst van de door de gemeente verkochte woeste gronden. De kinderen uit Mierlo-Hout gingen in het dorp naar school, maar kregen in 1873 een eigen lesgebouw. De Houtenaren kregen in 1884 ook een eigen parochie. In 1897 werd hun nieuwe kerk geconsacreerd.
Belangrijk voor het onderwijs en de zorg in het dorp en ’t Hout was de komst van de broeders en zusters. In het dorp namen de Zusters Franciscanessen van Oirschot en op ’t Hout de Zusters van Schijndel de zorg voor het meisjesonderwijs en de gezondheidzorg op zich. Vanaf 1950 verzorgden de Broeders van de Christelijke Scholen voor het onderwijs van jongens op ’t Hout.
In 1919 kwam de eerste annexatiegolf over Nederland. Dit leidde in 1921 zonder problemen tot het samengaan van Geldrop en Zesgehuchten. Mierlo dreigde ’t Hout te gaan verliezen aan Helmond. De Houtenaren zelf waren daar wel voorstander van. Zij waren wat werkgelegenheid betreft sterk gericht op Helmond.
In die tijd was het gemeentebestuur ook bezig met de bouw van een nieuw raadhuis. Het bestaande, nu Dorpsstraat 134, voldeed niet meer aan de eisen. Door alle annexatieperikelen zou het nog tot 1963 duren voor er een nieuw gemeentehuis kwam. Tot de komst van de 2e Wereldoorlog werden veel raadsvergaderingen gebruikt om tot een beslissing te komen over annexatie. De Houtse raadsleden streden voor aansluiting bij Helmond en de dorpenaren zagen de fusie niet zitten. In de raadsvergadering van 28 augustus 1939 stemden de raadsleden met ruime meerderheid voor annexatie, maar kort daarna brak de oorlog uit en werd het proces stopgezet.
De jaren na de 2e Wereldoorlog werden in het oude raadhuis beheerst door de strijd voor een hoognodig nieuw gemeentehuis. Zo deed de burgemeesterskamer tevens dienst als raadzaal, als trouwzaal en vergaderruimte voor het college van B. en W.. Ook de overige ruimten waren overbevolkt en voldeden niet aan de eisen.
Op 29 maart 1961 kwam het bevrijdende nieuws: de Minister van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid gaf de definitieve goedkeuring voor de bouw van een nieuw gemeentehuis.
In de periode van 1 januari 1946 tot 1 januari 1963 steeg de bevolking van 6.504 naar 10.025 inwoners. Mierlo had zich ontwikkeld tot een forensendorp. Het annexatiespook bleef echter rondwaren en op 1 januari 1968 was het zover. Mierlo moest ’t Hout afstaan aan Helmond. Het inwoneraantal werd bijna gehalveerd, maar Mierlo zou zelfstandig kunnen blijven als het weer 10.000 inwoners had. In 1988 was het zover, maar de spelregels waren intussen gewijzigd.
Begin jaren 90 ondernamen een aantal Mierlonaren allerlei acties om verdere annexatie te voorkomen, maar ik dit zou niet baten. Op 1 januari 1995 werd ook Brandevoort Helmonds grondgebied. De druk van Helmond en Eindhoven op de omliggende gemeenten werd zo groot dat Geldrop en Mierlo besloten om per 1 januari 2004 te fuseren. Na 85 jaren strijd viel voor de zelfstandige gemeente Mierlo het doek. |
Een aantal
jaren geleden verschenen er in
Middenstandsbelangen een aantal
artikelen over de geschiedenis
van Geldrop-Mierlo. Deze
artikelen kunt u lezen door het
jaartal op onderstaande tabel
aan te klikken.
Deze artikelenreeks zal in de
toekomst verder worden
uitgebreid.
|
|